Het sprookje van Heksemientje
” HEKSEMIENTJE EN HAAR BEZEM”
Heksemientje
was een aardig, oud vrouwtje dat aan de rand van een groot, donker bos woonde heel ver hier vandaan, Heksemientje was namelijk een echte heks, maar dan wel eentje van de goede soort. Ze had nog nooit iemand kwaad gedaan. De dieren van het grote bos vonden haar allemaal erg aardig, want elke morgen kregen ze van Heksemientje eten.
Dan ging de deur
van het kleine huisje open en het vrouwtje kwam met een grote zak vol kruimeltjes brood naar buiten. Dat was voor de vogeltjes en voor de eenden in de vijver die voor haar huisje lag. Voor de konijntjes had ze meestal wel een worteltje en voor de hertjes sneed ze het mooiste gras dat in haar tuin stond. Naast de deur van het witte huisje met het rieten dak stond altijd een bezem. Dat was Heksemientjes heksenbezem, want heksen hebben immers een bezem nodig, om door de lucht te kunnen vliegen. Het was al een heel oude bezem. Hij was nog van Heksemientjes eigen grootmoeder geweest, maar hij vloog zo lekker, dat Heksemientje er nog nooit aan gedacht had om een nieuwe te kopen.
Een enkel keertje
had de bezem haar in de steek gelaten en daar kon het ding echt niets aan doen. Dat was toen er drie haren uit de bezem gevlogen waren. Heksemientje kon haar bezem toen niet meer sturen zoals ze het graag wilde. De bezem deed toen de raarste dingen. Een keer schoot hij naar beneden en lag Heksemientje zomaar ineens in het water van de vijver, tussen de eendjes. Daarna viel Heksemientje recht naar beneden in haar bootje, maar ze had al snel in de gaten dat er iets met de bezem niet klopte. Ze had nieuwe haren van ijzerdraad gehaald en nu vloog de bezem zelfs nog beter dan voorheen.
Heksemientje
deed er vaak haar boodschappen mee, maar meestal vloog ze er ‘s nachts op, omdat ze liever niet had dat iemand het zag. Het is ook wel erg raar om iemand op een bezem door de lucht te zien vliegen! Soms moest het echter wel eens overdag en vandaag was dat ook weer het geval.
Een paar kleine konijntjes
waren naar het huisje van het heksje gekomen om haar om hulp te vragen. Diep in het bos was sinds kort een aap komen wonen. Dat was heel bijzonder, want er had nog nooit een aap in het sprookjesbos gewoond. Deze aap kwam uit de dierentuin bij de mensen en was op een nacht zomaar ontsnapt. Nu woonde hij in de bomen van het sprookjesbos, maar niemand was daar blij mee. De aap was een echte plaag aap. Hij plaagde iedereen die in zijn buurt kwam.
De aap kon heel goed klimmen
en van de ene tak naar de andere zwaaien en zo kon hij snel bij ieder dier en iedere kabouter komen, zonder dat iemand er iets aan kon doen. Op die manier trok hij de rode mutsen van de kabouters af, gaf de jonge vogeltjes een mep op hun kopje en zat de rest van de dag achter de konijntjes aan tot ze doodmoe in hun holletje in slaap vielen. Dat was niet zo goed, want op die manier kregen de konijntjes geen tijd om te eten. Ze waren in een enkele week al heel mager geworden.
Heksemientje
had het verhaal aangehoord en meteen haar toverstok gepakt. “Wat denkt die vervelende aap wel niet,” mopperde ze hardop. “In ons sprookjesbos moeten we voor elkaar zorgen en een lastige aap kunnen we daar niet bij gebruiken.” Ze ging naar buiten en kroop op haar bezemsteel. “Gaan jullie maar naar jullie moeder terug, “zei ze tegen de konijntjes. “Ik ga er voor zorgen dat jullie niet meer lastig gevallen worden.” Ze gaf de bezemsteel een tik en riep:
“Bezempje, bezempje, flieperdeflop, bezempje vlieg op
!”
En ja hoor! Daar vloog Heksemientje op haar bezemsteel de lucht in. De bezem nam een grote vlucht over de bomen van het sprookjesbos. Daar was niemand te zien, want iedereen had zich binnen verstopt. De kabouters zaten in hun paddenstoelen, de vossen, egels en mollen zaten in hun holletjes onder de grond en de vogels hadden zich tussen de bladeren van de bomen verstopt. Alleen de aap slingerde van boom naar boom en krijste in het rond. Ook de eendjes in de bosvijver zwommen nog rond, want daar kon de aap gelukkig niet bij. Hij was blijkbaar bang van water en kon niet zwemmen.
Heksemientje
vloog naar beneden en kwam terecht op een dikke tak, maar wat was dat? In een mum van tijd was de aap bij haar, pakte de bezem af en sprong ermee in de naastgelegen boom. Van tussen de bladeren gluurde hij grijnzend naar Heksemientje en riep: “Dag, gekke heks, wat kun je nog doen nu ik de bezem afgepakt heb? Spring je nu uit de boom en ga je lopend naar huis, of krijg ik van jou een hele tros bananen? Dan krijg jij van mij de bezem terug.” Hij lachte en krijste en sprong samen met de bezem in het rond.
Heksemientje
was zo boos dat ze niet meteen wist wat ze moest doen. Het ging ook allemaal zo snel. “Geef mijn bezem terug, en snel ook,” riep ze naar de aap. Die lachte haar meteen uit: “Ha, ha, en wat doe je als ik de bezem houd en ermee ga vliegen? Dat lijkt me leuk. Niemand heeft er nog een aap op een bezemsteel zien vliegen. Ik ben de eerste die dat kan.”
“Dat kun je niet zonder de toverspreuk,”
riep Heksemientje boos. “En die toverspreuk leer ik jou niet. Het enige dat je met die bezem nu kunt doen is het pad hier beneden schoon vegen, maar wegvliegen? Nee. Dat kan ik alleen.” De aap keek beteuterd, want vliegen op de bezemsteel had hij nu juist zo leuk gevonden. Wat moest hij nu met de bezem doen? Toen grijnsde hij: “Ik hang hem hier in de boom,” schaterde hij. “Jij gaat maar lopen en als je hem wilt hebben, moet je voor mij een groot paleis toveren met daarin een lekker bed, en een volle voorraadkamer met bananen, pindanoten en al het lekkerste eten van het hele bos.
Nu had Heksemientje er helemaal genoeg van
“Als jij me niet onmiddellijk die bezem geeft, zwaai ik met met toverstok,” dreigde ze, maar de aap geloofde haar helemaal niet. “Kom hem maar halen! Kom hem maar halen!” krijste hij. “Ik denk er niet over om hem jou te brengen. Met dat stomme stokje kun je vast niet toveren!”
Heksemientjes ogen werden heel donkerblauw
Dat was een teken dat ze heel, heel erg boos werd. Ze pakte haar toverstok en zei: “Apen, die zo stout zijn dat ze iedereen in het sprookjesbos plagen, krijgen straf. Aapje, aapje opgelet, vanaf nu zit jij in een net.” En ja, hoor! In een mum van tijd zat de aap in een net dat aan een tak van de boom hing. Van schrik had hij de bezem uit zijn handen laten vallen, die met een bons op de bosgrond terecht kwam.
“Wat heb je nu gedaan?”
gilde hij. “Laat me eruit! Laat me eruit! Ik wil niet in een net.” Heksemientje deed net alsof ze hem niet hoorde. Ze klom voorzichtig naar beneden, geholpen door de eekhoorntjes, die alles stiekem gevolgd hadden.
Nadat Heksemientje zich afgeklopt had,
bekeek ze eerst haar bezem, want ja, die was wel hard op de grond gevallen. Gelukkig mankeerde die niets. Alle haren zaten er nog aan. “Blijf jij daar maar even hangen,” riep ze naar de aap. “Jij moet eerst maar eens leren hoe lastig het is als je niet snel uit de voeten kunt komen, zoals die arme konijntjes en vogeltjes.” Opgelucht ging ze op de bezemsteel zitten en zei: “Bezempje, bezempje, flieperdeflop, bezempje vlieg op!” Ja hoor, daar vlogen ze samen de lucht in, tot aan het topje van de bomen.
En daar hing de aap nu
in een net aan de boom. De kabouters, de konijntjes, de vogeltjes en alle andere dieren van het bos keken elkaar eens aan en begonnen toen te lachen. Dat had Heksemientje mooi opgelost. Nu kon de aap niets immers meer doen. Hij zat netjes opgeborgen in het net. “Ik ga hem kietelen,” giechelde een vogeltje en prikte met zijn snaveltje in de zij van de aap. “Ik ook. Ik ook,” riepen de andere vogeltjes en de een na de ander kwam de aap kietelen tot die niet meer wist waar hij moest blijven van het lachen. “Hou op! Hou Op! ” riep hij, en hij kronkelde zich in allerlei bochten om aan de vogeltjes te ontkomen, maar niemand stoorde zich eraan.
Intussen
haalden alle kaboutertjes hun mutsen uit de bomen. Die had de aap allemaal in de takken gehangen, waardoor het sprookjesbos een bos met rode bloemen in de bomen leek. Opgelucht zetten ze de mutsen weer op hun hoofdjes. De moederkonijnen haalden hun kindertjes naar huis, want het werd langzaam etenstijd en de kleintjes moesten nodig eten. Ook de vogeltjes gingen terug naar hun nestjes.
De aap
hing eenzaam in de boom en vond het ineens helemaal niet meer leuk. “Was ik maar niet uit de dierentuin weggelopen,” zuchtte hij. “Dan kreeg ik nu ook lekker eten en hoefde ik niets te doen.” Treurig keek hij naar de ondergaande zon, tot hij opeens een hoop lawaai hoorde. Wat was dat?
De kabouters
hadden het ook gehoord en doken meteen hun paddenstoelen in. Daar kwamen mensen aan! Die kwamen anders toch nooit in het sprookjesbos? “Michiel, waar ben je?” riepen ze. Michiel? Dat moest de naam van de aap zijn. Oei. Die hing in een net aan een boom. Alle dieren en kabouters hielden zich muisstil. Niemand verroerde een vin. Alleen de aap gilde opeens: “Hier ben ik. Hier ben ik!”
“Hoe kom jij daar in dat net terecht?” vroeg de verzorger van de apen verbaasd. Hij haalde de aap uit het net en liet dat aan de boom hangen. Braaf ging de aap mee terug naar de dierentuin. Hij probeerde niet eens meer om te ontsnappen, zo blij was hij dat hij terug mocht. Bovendien verging hij van de honger en was blij dat hij zo meteen wel eten zou krijgen.
De volgende morgen
kwam Heksemientje op haar bezemsteel aangevlogen. Ze woonde immers aan de rand van het bos en had niets gemerkt van de mensen die de aap kwamen halen.
“Wel alle toverstokken nog aan toe!”
mopperde ze terwijl ze naar de boom keek en naar het lege net dat daarin hing. “Hoe kan dat nou? Ik had de aap er toch in getoverd? Wie heeft hem daar weer uit gehaald?” De konijntjes, die op haar gemopper waren afgekomen legden Heksemientje uit, wat er gebeurd was. Het heksje begon te lachen.
“Nou, ja,”
grinnikte ze. “Hij heeft in elk geval zijn straf gehad en als ik jullie zo hoor, zal hij niet zo snel terug komen. Hij weet in elk geval dat hij in dit bos niet kan doen wat hij wil. Hij moet rekening houden met alle andere bewoners van het bos.” Iedereen knikte, want ze waren al lang blij dat die lastige aap weer terug naar huis was. “Kom morgen maar lekker taart eten bij mij,” nodigde Heksemientje iedereen uit. Ik zal een heerlijke heksentaart maken, waar jullie allemaal blij van worden. Vol met besjes, appels en bramen en met veel slagroom erop.”
En zo gebeurde het ook
De volgende avond hadden de vogeltjes de bomen al met bloemenslingers versierd en ze zongen hun mooiste lied voor haar.
Het feest
De hertjes en de konijntjes hadden al hun vriendjes uit het bos meegebracht. De eendjes hadden een schaaltje waterlelies op haar veranda gezet. Heksemientje kwam naar buiten met een zak vol broodkruimeltjes, een bos worteltjes, een bos mals gras, een grote kan limonade met ijsklontjes en haar enorme, lekkere, dikke chocoladetaart en ze vierden samen gezellig de hele verdere avond feest.